Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [14]Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israels, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, [15]Ik noemde u toe, [16]hoewel gij Mij niet kendet. 14. Dat is, opdat gij de nakomelingen van Jakob uit de gevangenschap verlost, of verlaat, dat zij weder naar hun vaderland keren. 15. Dat is, Ik heb u volkomen gekend, gelijk wij in onze taal zeggen, bij naam en toenaam. 16. O, toen gij mij niet kendet. Alzo ook vs.5.